Ze rennen naar haar toe. De ondeugd straalt uit hun ogen. Tussen hun duim en wijsvinger knijpen ze een klein plantje. Gevonden! Een klavertje vier.
Ze zaten al een tijdje op hun knieën in het gras. Haar tweeling zoons. Het gras raakte overwoekerd door de klaver. Nu hadden ze zich ten doel gesteld om tussen al die klavertjes zo’n heel speciaal klavertje te vinden met vier blaadjes. Die zou voor haar zijn. Zouden ze er nu werkelijk één gevonden hebben?
Noortje probeert een glimlach op haar gezicht te leggen. Ze moesten eens weten hoeveel moeite haar dat kost. Overal achtervolgt haar dat zware gevoel. Dat ongrijpbare. Is het verlangen? Verdriet? Weemoed? Ze had gehoopt dat het nu eens niet met haar mee zou gaan.
Waarom lukt het haar niet intens gelukkig te zijn? Alle ingrediënten zijn er. De zon die haar warme stralen laat vallen over de camping. Een heerlijk boek om in weg te dromen. Een bak vol knutselspullen om verveling te voorkomen. En toch… lukt het niet. In plaats van een geluksgevoel, prikken de tranen achter haar ogen.
Hijgend staan ze voor haar. Warempel, hebben ze nu werkelijk een klavertje vier gevonden? Onvoorstelbaar. Ze herinnert het zich nog zo goed. Dat ze als klein meisje ook zo vaak op haar knieën zat. Ze wilde er zo graag ééntje vinden. Maar het was haar nooit gelukt. Altijd weer bleek dat het plantje toch maar drie blaadjes had.
En, nu brengen die kleine gasten werkelijk een klavertje vier. Vier kleine blaadjes wiebelend op het steeltje. Noortje telt ze. Eén, twee, drie, vier. Ze opent haar hand om het kleine blaadje in ontvangst te nemen. Lachend laten de jongens het vallen in de palm van haar hand. ‘Nep’, roept de één. ‘Gefopt’, roept de ander.
Aan het kleine plantje hadden ze een los blaadje toegevoegd. De boeven. En zij was er ingetuind. Lachend hollen ze naar hun zwembroek. Om een duik in het zwembad te nemen.
Iets ontbreekt
Verdwaasd kijkt Noortje nog eens naar het klavertje vier in haar hand, dat net als al die andere klavertjes op het veld slechts drie blaadjes telt. ‘Het geluk nog niet gevonden’, flitst het door haar hoofd. Dát is het, realiseert Noortje zich, waar dat zware gevoel vandaan komt. Het schrijnende besef dat je hét geluk niet vindt. Ergens ontbreekt er altijd een blaadje.
En ook altijd weer, tuint ze erin. Ze hunkert naar de vakantie. Naar het moment om even alles los te laten. Ze droomt van een ondergaande zon. Van het getik van de regen op het tentdoek. Maar als het dan zover is, zijn er de ruzietjes van de kinderen, krijgt ze pech onderweg. Of is de omgeving toch veel minder spectaculair dan ze had verwacht. En dan dient het zich aan, somberheid die zich als een grauwsluier over alles heen legt.
Noortje zucht. Is ze nu de enige die zo complex in elkaar steekt? Moet ze de hoop op klavertje vier opgeven? Bestaat het gewoonweg niet? Is dit het hoogst haalbare in het leven? Ze is té koppig. Dit kan het hele leven niet zijn. Ze gelooft er niet in. Er moet meer zijn. Iets wat vervult. Wat diepe vreugde geeft. Waarom is er anders die hunker in haar ziel?
Dit is niet simpel ‘heimwee naar huis’. Ze voelt het. Thuis lost haar diepste vraag niet op. Ze drukt haar alleen wat naar de achtergrond. Noortje schudt haar hoofd. Ze baalt van zichzelf.
Beach paradise
Kom op. Laat ze haar jongens verrassen. En ook een duik nemen in het zwembad. Noortje vist haar badpak van de lijn. Vlug kleedt ze zich om. Bij het toiletgebouw spiekt ze nog even gauw of de somberheid niet al te zeer af te lezen is van haar gezicht. Vriendelijk lacht ze zichzelf toe. De neon roze letters springen eruit ‘beach paradise’. Haar paardenstaart wipt vrolijk op en neer. Niemand kan de strijd zien die zich in haar binnenste afspeelt.
Met een sierlijke boog duikt ze in het bad. Precies tussen de tweeling komt ze boven water. Watervlug pakt ze de bal die de jongens naar elkaar overspelen uit de lucht. ‘Ja, mij foppen hè!’ Ik zal jullie terugpakken.
Hè, die duik deed haar goed. Dat helpt in ieder geval. In beweging blijven. Ze ploft in één van de terrasstoelen bij het zwembad. ‘Lekker hè, dat prachtige weer’, bromt een oud baasje vanuit zijn stoeltje naast haar. ‘Nou’, kan ze nu hartgrondig zeggen. ‘Ik knap echt op van zo’n frisse duik.’ ‘Dat dacht ik al’, klinkt het haar goedmoedig tegemoet. ‘Strand en water is tenslotte het paradijs, niet?’ ‘Het paradijs…?’ floept het vragend uit haar mond. ‘Dat is nou wel weer wat al te enthousiast.’ ‘O, ik dacht het, gezien je badpak’, grinnikt de man.
Ze kan zich ervan afmaken door te zeggen dat ze nu bij een simpel zwembadje zit in plaats van op een prachtig palmenstrand. Maar, flitst het door haar heen, zou een palmenstrand het wel brengen? Die vrede en dat geluk? ‘Tja’, antwoordt ze, ‘het paradijs lijkt voor mij niet weggelegd. Ik heb het nog nooit gevonden. U wel?’
Gevonden
‘Nou’, begint het baasje, ‘misschien zoek je het op de verkeerde plaats. Tenminste, dat was mijn fout. Maar nu, enkele jaren terug, heb ik het gevonden.’ Noortje vergeet bijna adem te halen. Haar zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Staat ze nu op het punt eindelijk dat klavertje vier te vinden. Ze kan haar ogen niet van de man afhouden. Een warme glimlach ligt op zijn gezicht. Heel de lichaamstaal van de man stemt overeen met zijn rustige woorden. Deze man heeft het écht gevonden. Ze weet het ineens heel zeker.
‘Gevonden?’ stamelt ze verbaasd. ‘Ja, zeker weten.’ En hij knikt heftig met zijn hoofd op en neer. Ondertussen grabbelt hij in de klomp die naast z’n stoel staat. ‘Ik had hem even hier bewaard. Ik ben er zuinig op, weet je. ‘k Wil hem niet verliezen tijdens het zwemmen.’ Dan haalt hij een korte halsketting met een klein hangertje eraan tevoorschijn. Hij legt hem in zijn handpalm. Noortje kan haar ogen er niet van afhouden. Een heel speciaal kruisje ligt in zijn hand. Is ze nu gek? Of heeft de vorm echt wel wat weg van een klavertje vier?
Paradijs
‘Het paradijs, is geen plek op deze aarde. Je kunt er niet naar toe reizen. Er geen hotel boeken. En toch kun je er komen. Werkelijk waar. Het paradijs gaat voor je open door dit kruisje.’ Zachtjes tikt de man op het hugenotenkruisje in zijn hand. ‘Want het kruis herstelt de verbroken relatie met God. Daar zit namelijk jouw probleem. Je bent je Maker kwijt geraakt. Je zoekt geluk in dingen. In een vakantie. In spullen. In een relatie. In je status. Maar je zult het vinden bij God. Je vindt het als je ontdekt Wie Hij voor jou wil zijn.’
Tranen springen in zijn ogen als hij haar vertelt van Jezus, Die voor hem het hemelse paradijs heeft verlaten om in zijn plaats het kwaad van zijn leven te boeten aan het kruis. ‘Ik kom er niet over uit gedacht. En ik snap dat het jou duizelt. Maar ik gun je het ware geluk. Ik heb het gevonden. Het is Jezus’ liefde voor mij, vuile zondaar.’
Stil heeft Noortje de woordenvloed over zich heen laten komen. Het duizelt haar. Zou het waar zijn, wat de man haar vertelt? Is dit waar ze haar hele leven naar op zoek is geweest? Is dit niet ‘nep’? Ontbreekt hier geen enkel blad? Het kruis heeft werkelijk de vorm van een klavertje vier.
‘U heeft me aan het denken gezet’, stamelt ze. ‘Ik’, en dan breekt ze. Alle opgekropte emoties. De tranen die voortdurend al hoog zaten, stromen over haar wangen. ‘Sorry’, mompelt ze. Met een punt van haar handdoek wrijft ze verwoed in haar ogen.
‘Geeft niks’, mompelt de man. ‘Anders kom je vanavond een bakkie doen. Als je jongens slapen. Ik sta op het klaverveld. Nummer vier.’
“Voorwaar zegt Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.”
-Lukas 23: 43-
Geschreven door: Jannette Harskamp-Vermeer
Wil je reageren op het verhaal? Mail naar: evangeliewoord@outlook.com
Deze website gebruikt cookies. Door gebruik te maken van deze website, geef je aan akkoord te zijn met het gebruik van cookies. Lees meer